Dutch for beginners
Dutch for beginners

Dutch for beginners

Dutch for beginners
 

Numbers



Download Our Learn Dutch App –here


0 nul
1 een
2 twee
3 drie
4 vier
5 vijf
6 zes
7 zeven
8 acht
9 negen
10 tien
11 elf
12 twaalf
13 dertien
14 veertien
15 vijftien
16 zestien
17 zeventien
18 achttien
19 negentien
20 twintig
21 eenentwintig
22 tweeëntwintig
23 drieëntwintig
30 dertig
40 veertig
50 vijftig
60 zestig
70 zeventig
80 tachtig
90 negentig
100 honderd
101 honderd en een
110 honderd tien
200 tweehonderd
1,000 duizend
1,001 duizend en een
million een miljoen
billion een miljard

 

1st eerste
2nd tweede
3rd drede
4th vierde
5th vijfde
6th zesde
7th zevende
8th achtste
9th negende
10th tiende
11th elfde
12th twaalfde
13th dertiende
14th veertiende
15th vijftiende
16th zestiende
17th zeventiende
18th achttiende
19th negentiende
20th twintigste
21st eenentwintigste
22nd tweeëntwintigste
23rd drieentwintigste
30th dertigste
40th veertigste
50th vijftigste
60th zestigste
70th zeventigste
80th tachtigste
90th negentigste
100th honderdste
101st honderd en eerste
110th honderd tiende
200th tweehonderdste
1,000th duizendste
1,001st duizend en eerste
millionth miljoenste
billionth miljardste

 

de helft half een keer once
een derde one third twee keer twice
een kwart one quarter drie keer three times

 

  1. Days of the Week
Monday maandag
Tuesday dinsdag
Wednesday woensdag
Thursday donderdag
Friday vrijdag
Saturday zaterdag
Sunday zondag
day dag
morning ochtend
afternoon middag
evening avond
night nacht
today vandaag
tomorrow morgen
tonight deze nacht
yesterday gisteren
last night (de) afgelopen nacht
day after tomorrow overmorgen
day before yesterday eergisteren
week week
last week afgelopen week
weekend weekend
daily dagelijks
weekly wekelijks
December december
month maand
year jaar
last year het afgelopen jaar
monthly maandelijks
yearly jaarlijks



Download Our Learn Dutch App –here


Seasons

Winter de winter
Spring de lente / het voorjaar
Summer de zomer
Autumn de herfst / het najaar

Directions

Compass/Wind Location/Movement
North noord noorden
South zuid zuiden
East oost oosten
West west Westen
  right   rechts  
left links  
straight rechtdoor  

Colors & shapes

 

orange oranje
pink roze
purple paars
blue blauw
yellow geel
red rood
black zwart
brown bruin
gray grijs
white wit
green groen
silver zilver
gold goud
beige beige
light licht
dark donker
  square   vierkant
circle cirkel
triangle driehoek
rectangle rechthoek
oval ovaal
box vak
sphere bol
cube kubus
pyramid piramide
cone kegel
cylinder cilinder
heart hart
star ster
diamond diamant
crescent halvemaan
  1. Time
What time is it? Hoe laat is het?
It’s 1:00 Het is een uur.
2:00 Het is twee uur.
3:30 Het is half vier.
5:45 Het is kwart voor zes.
7:03 Het is drie (minuten) over zeven.
at 9:30 om half tien
noon twaalf uur ‘s middags
midnight twaalf uur ‘s nachts / middernacht
In the morning ‘s ochtends
During the day ‘s middags
In the evening ‘s avonds
At night ‘s nachts

Minuten can be omitted, just as in English.


Weather

How’s the weather today? Wat voor weer is het vandaag?
It’s cold Het is koud
beautiful Het is mooi
hot Het is heet
clear Het is helder
icy Het is ijzig
warm Het is warm
windy Het is windig
cloudy Het is bewolkt
hazy Het is mistig
muggy Het is drukkend / benauwd
humid Het is vochtig
foggy Het is mistig
It’s snowing Het sneeuwt
It’s raining Het regent
It’s freezing Het vriest

Family & Pets

family familie
parents ouders
mother moeder / mamma
father vader / papa
child / children kind / kinderen
son zoon
daughter dochter
brother broeder / broer
Sister zuster / zus
grandparents grootouder
grandfather grootvader / opa
grandmother grootmoeder / oma
grandchildren kleinkinderen
grandson kleinzoon
granddaughter kleindochter
niece / cousin (f) nicht
nephew / cousin (m) neef
uncle oom
aunt tante
stepmother stiefmoeder
stepfather stiefvader
stepdaughter stiefdochter
stepson stiefzoon
stepsister stiefzuster
stepbrother stiefbroeder
mother-in-law schoonmoeder
father-in-law schoonvader
daughter-in-law schoondochter
son-in-law schoonzoon

sister-in-law schoonzuster
brother-in-law zwager
godmother meter
godfather peetvader
boy jongen
girl meisje (n)
child kind
man, husband man
woman, wife vrouw
friend (m) vriend
friend (f) vriendin
adult volwassene
relative bloedverwant
siblings broers en zusters
twin tweeling
birth geboorte
death dood
marriage huwelijk (n)
divorce echtscheiding
dog hond
cat poes
bird vogel
goldfish goudvis
gerbil woestijnrat
hamster hamster
ferret fret
horse paard
pony pony

 




Download Our Learn Dutch App –here


Conjugaison verb ZIJN

 

Present – Onvoltooid tegenwoordige tijd [o t t] ik     ben jij    bent hij    is wij    zijn jullie zijn zij    zijn Present Perfect – Voltooid tegenwoordige tijd [v t t] ik     ben geweest jij    bent geweest hij    is geweest wij    zijn geweest jullie zijn geweest zij    zijn geweest
Past – Onvoltooid verleden tijd [o v t] ik     was jij    was hij    was wij    waren jullie waren zij    waren Past Perfect – Voltooid verleden tijd [v v t] ik     was geweest jij    was geweest hij    was geweest wij    waren geweest jullie waren geweest zij    waren geweest
Future – Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd [o t t t] ik     zal zijn; wezen jij    zult zijn; wezen hij    zal zijn; wezen wij    zullen zijn; wezen jullie zullen zijn; wezen zij    zullen zijn; wezen Future Perfect – Voltooid tegenwoordige toekomende tijd [v t t t] ik     zal geweest zijn; wezen jij    zult geweest zijn; wezen hij    zal geweest zijn; wezen wij    zullen geweest zijn; wezen jullie zullen geweest zijn; wezen zij    zullen geweest zijn; wezen

 

CONJUGAISON VERB HEBBEN

 

Present – Onvoltooid tegenwoordige tijd [o t t] ik     heb jij    hebt hij    heeft wij    hebben jullie hebben zij    hebben Present Perfect – Voltooid tegenwoordige tijd [v t t] ik     heb gehad jij    hebt gehad hij    heeft gehad wij    hebben gehad jullie hebben gehad zij    hebben gehad
Past – Onvoltooid verleden tijd [o v t] ik     had jij    had hij    had wij    hadden jullie hadden zij    hadden Past Perfect – Voltooid verleden tijd [v v t] ik     had gehad jij    had gehad hij    had gehad wij    hadden gehad jullie hadden gehad zij    hadden gehad
Future – Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd [o t t t] ik     zal hebben jij    zult hebben hij    zal hebben wij    zullen hebben jullie zullen hebben zij    zullen hebben Future Perfect – Voltooid tegenwoordige toekomende tijd [v t t t] ik     zal gehad hebben jij    zult gehad hebben hij    zal gehad hebben wij    zullen gehad hebben jullie zullen gehad hebben zij    zullen gehad hebben

CONJUGAISON VERB VRAGEN

Present – Onvoltooid tegenwoordige tijd [o t t] ik     vraag jij    vraagt hij    vraagt wij    vragen jullie vragen zij    vragen Present Perfect – Voltooid tegenwoordige tijd [v t t] ik     heb gevraagd jij    hebt gevraagd hij    heeft gevraagd wij    hebben gevraagd jullie hebben gevraagd zij    hebben gevraagd
Past – Onvoltooid verleden tijd [o v t] ik     vroeg; vraagde jij    vroeg; vraagde hij    vroeg; vraagde wij    vroegen; vraagden jullie vroegen; vraagden zij    vroegen; vraagden Past Perfect – Voltooid verleden tijd [v v t] ik     had gevraagd jij    had gevraagd hij    had gevraagd wij    hadden gevraagd jullie hadden gevraagd zij    hadden gevraagd
Future – Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd [o t t t] ik     zal vragen jij    zult vragen hij    zal vragen wij    zullen vragen jullie zullen vragen zij    zullen vragen Future Perfect – Voltooid tegenwoordige toekomende tijd [v t t t] ik     zal gevraagd hebben jij    zult gevraagd hebben hij    zal gevraagd hebben wij    zullen gevraagd hebben jullie zullen gevraagd hebben zij    zullen gevraagd hebben

 

CONJUGAISON VERB WERKEN

 

Present – Onvoltooid tegenwoordige tijd [o t t] ik     werk jij    werkt hij    werkt wij    werken jullie werken zij    werken Present Perfect – Voltooid tegenwoordige tijd [v t t] ik     heb gewerkt jij    hebt gewerkt hij    heeft gewerkt wij    hebben gewerkt jullie hebben gewerkt zij    hebben gewerkt
Past – Onvoltooid verleden tijd [o v t] ik     werkte jij    werkte hij    werkte wij    werkten jullie werkten zij    werkten Past Perfect – Voltooid verleden tijd [v v t] ik     had gewerkt jij    had gewerkt hij    had gewerkt wij    hadden gewerkt jullie hadden gewerkt zij    hadden gewerkt
Future – Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd [o t t t] ik     zal werken jij    zult werken hij    zal werken wij    zullen werken jullie zullen werken zij    zullen werken Future Perfect – Voltooid tegenwoordige toekomende tijd [v t t t] ik     zal gewerkt hebben jij    zult gewerkt hebben hij    zal gewerkt hebben wij    zullen gewerkt hebben jullie zullen gewerkt hebben zij    zullen gewerkt hebben




Download Our Learn Dutch App –here